Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij [15]bezoekt het land, en hebbende het [16]begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de [17]rivier Gods is vol waters; wanneer Gij [18]het alzo bereid hebt, maakt Gij [19]hunlieder koren gereed. 15. Dat is, Gij doet wel bij het land, of de aarde, door uw milden zegen, gelijk volgt. Verg. Deut.11:12, en zie Gen.21:1. 16. Of, graag, dat is dorstig naar regen. Anders, Gij zijt het welgenegen. Anderen zetten het over: Gij watert het, nemende het Hebr. woord van een anderen oorsprong. 17. Zo noemt de profeet Gods regen, dien Hij zendt om het land vruchtbaar te maken, of de wolken, waaruit Hij den regen afzendt. Sommigen nemen het woord Gods, als bijgevoegd tot uitdrukking van een overvloedigen regen, als bergen en cederen Gods, dat is, zeer grote hoogte. Verg. Deut.11:10,11. 18. Te weten, het land. 19. Te weten, der mensen, waarvan zij zullen leven.